maandag 16 mei 2022

de kat van Freud

 

De kat van Freud of het verdriet van de psychiatrie…

 

Dr. G. Otte

 

Inleiding

Dit is geen wollig artikel over bepaalde feliene preferenties van psychoanalytische therapeuten. Het is daarentegen een artikel dat komaf wil maken met een aantal dysmorfe opvattingen over de  biologische psychiatrie in het algemeen en de psychofarmacotherapie in het bijzonder. Foutieve visies en karikaturale schetsen groeien snel uit tot  weinig productieve barrières. Wat dus ook de oriëntatie van de psychiater weze, een correcte kennis van de actuele neurowetenschappelijk visies op psychisch functioneren  kan enkel maar verbindend werken. En vice versa uiteraard, maar dat opvolgartikel in een “holle dan wel bolle” spiegel laat ik graag over aan collegae - en toch goede vrienden-  psychanalytici en  psychodynamici.

 

Er was eens RP-4560

Het was de zoektocht van chemici bij Rhone Poulenc in de jaren 50, naar een beter antihistamineticum dan difenhydramine,  de vondst van prometazine en in 1952 de synthese van l de synthese van cloorpromazine gebruikt gebruik ervan door Prof. Jean Delay en Deniker in St Anne in Parijs ter behnadeling van de  positieve symptomen (agitie, wanen en hallucinaties) bij een groep van zwaar schizofrene patiënten, die de psychiatrie het moderne tijdperk in catapulteerde. Later kwamen andere krachtiger Dopamine receptor inhibitoren uit diverse labo’s ( Haldol, Clotiapine, clozapine, …) en werd het tijd de aandacht ter richten naar die andere grote gesel in de psychiatrie nl angst en stemmingsstoornissen. Vooral de vitale depressie kwam in het vizier. Hier stond men niet geheel machteloos want de observatie dat veel patenten met epilepsie zich qua stemming in de periode na een aanval beter voelden, had al de E.C.T therapie – zeer succesvol overigens- in het leven geroepen. Voor de nog vroegere “behandelingen van geestesstoornissen”  en de historiek van een niet aflatende zoektocht van de psychiatrie naar remedies tegen “diverse stoornissen van den geest” kan de geïnteresseerde lezer terecht in het Museum Dr. Guislain te Gent. Een aanrader.

Maar E.C.T, hoewel ongetwijfeld effectief bij vitale- (melancholische) en psychotische depressies was niet geheel ongevaarlijk (mnestische stoornissen) , noodzaakte algemene anesthesie en genoot geen al te beste reputatie bij Jan modaal (cf. One flew over the Cuckoo’ s Nest”).

Met de komst van Tricyclische antidepressiva, MAO inhibitoren en nadien de SSRI’s leek een nieuwe wind door de psychiatrie te waaien. Serotonine mocht de gouden medaille omhangen want deze transmitter van het psychisch welzijn leek de finale oplossing. Een tekort aan serotonine veroorzaakt depressie dus laat de synaptische concentratie aan serotonine stijgen en je hebt een pasklare oplossing voor depressie. Tenminste zo trachtten de vertegenwoordigers hun lineair simplistisch verhaaltje aan de man of vrouw arts te verkopen. Hoewel SSRIs “en masse” werden voorgeschreven zag men de straten niet vollopen met gelukzalig ogende burgers die zopas het toppunt van het nirwana hadden bereikt. Integendeel. Als het al effect gaf, wat lang niet bij iedereen het geval was, dan gaf het hoogstens een meer gebalanceerde emotionele status met aftoppen van de arousal pieken (angst, wanhoop, uitzichtloosheid werden minder) maar ook vaak van positieve gevoelens (cf enthousiasme, psychische energie, seksuele opwinding..).

Dat vond men wel bij dopamine  (cocaïne en speed gebruikers): meer enthousiasme, grotere creativiteit, meer energie, betere focus, vigilantie, attentie en werkgeheugen..kortom alles wat serotonine beloofde leek men te kunnen vinden bij dopamine. Het duurde dan ook niet lang alvorens de dopamine reuptake blokkers het licht zagen en nadien ook de noradrenaline SNSRI’s en varianten want in het lichaam wordt dopamine (zelfs gesynthetiseerd via het aminozuur thyroxine) omgezet wordt in noradrenaline en adrenaline.

Een beetje meer adrenaline in de hersenen zou dus vermoedelijk geen kwaad doen.

Simplicius simplicissimus

 

Als we het zo beroemde dopamine als voorbeeld gebruiken dan is het al snel duidelijk dat de grote denkfout (het grote verdriet van de psychiatrie) gelegen is in het sterk reductionistisch denken nl een transmittor linken aan een functie. Een neurotransmitter zorgt ervoor dat er betere (elektrische communicatie bestaat tussen neuronen en hubs in neuronale netwerken) en het klinisch effect hangt vooral af van de locatie van dergelijke hubs in bepaalde netwerken. Zo zal dopamine een rol spelen in de motoriek thv de basale ganglia (vb. Ziekte van Parkinson, gefocuste aandacht prefrontaal (attentionele netwerken fronto-parietaal bij ADHD), leerprocessen (hippocampaal) en motivationeel gedrag (striataal).

Met andere woorden: niet de neurotransmitter op zichzelf maar de neuronale lokalisatie in het netwerk waar hij actief is,  is bepalend voor de klinische effecten. Als men deze “hub” bv. elektrisch zou kunnen stimuleren dan bereikt men identiek hetzelfde resultaat en bovendien veel specifieker.

Maar dopamine is toch de neurotransmitter van de beloning (reward) ?

 

Dopamine en “reward” signalisatie in het striatum.

 

Nog een frequente bron van verwarring. Uiteraard ziet men een belangrijke dopaminepiek in het striatum als men vaststelt dat zijn favoriete voetbalploeg (AA G…) de match gewonnen heeft maar als men zijn geld verliest op de roulette is die piek er ook. Dopamine is geen “reward” neurotransmitter maar de transmitter die een rol speelt in het mechanisme van predictie-errors (ook als de “outcome” negatief is). Het stijgt bij novelty gebeurtenissen (en speelt een rol bij het leren). Maar het heeft niets te maken met “lust”. Het is motiverend en actioneel aansturend maar niet gebonden aan de outcome “as such”. Daar speelt eerder orexine, cannabinoid receptoren, endorfines in de orbitofrontale en insulaire netwerken een rol maar niet dopamine in het striatum.

Bij zwaar verslaafden bemerkt men immer klinisch zeer duidelijk het verschil tussen willen en genieten. Zelfs als ze niet echt meer genieten van hun derde fles goedkope wijn , zelfs als ze zich miserabel, ziek, misselijk en nausea voelen drijft de striatale dopamine hen naar de volgende fles.

De toekomst van de psychiatrie?

Het linken op individueel niveau van symptomen aan netwerkdysfuncties, deze op duidelijke manier in kaart brengen (qEEG) en via gerichte behandeling vb. z score netwerk neurofeedback, gerichte elektrische of magnetische stimulatie of zelfs implanteerbare BCI systemen (cf Neuralink van Elon Musk) de deficiënte netwerken activeren.

Dat wordt dan wellicht ook de toekomst van de biologische psychiatrie: gerichte en individueel aangepaste topologische netwerkstimulatie van de hubs die de symptomatologie bepalen. We spreken hier over symptomen en NIET over DSM 5 etiketjes die niets vandoen hebben met neurowetenschappelijke basis van de psychische klachten. DSM codes mogen dan al nuttig zijn op communicatievlak of voor een OCD geïmpregneerde ambtenarij  die halsstarrig  vastklemmen aan het waanbeeld  dat psychiatrie in codes en vakjes kan opgedeeld worden. 

 

Depressie en hersennetwerken

 

Neem nu depressie. Daar zijn tenminste vier belangrijke neurale netwerken aan zet: twee met hypofunctie en twee met hyperactiviteit. Het) salience (S.N netwerk is hyperactief en dit geldt dan ook voor het Default Mode netwerk (D.M.N) dat het in zijn greep houdt terwijl het frontaal executief netwerk (E.N) (cognitie) en het reward netwerk zwak werken. Maar het is de graad en het type van onderlinge interacties ( aanleg en verworven intrahub connectieve sterktes) die bepalen hoe de individualiteit van de uiting “depressie” zich manifesteren zal dus bij elk individu weer met andere klinische accenten. We moeten dus deze netwerken in kaart kunnen brengen op individuele basis bv. t.o.v. een database aan gestratificeerde normale waarden willen we finaal een individueel geoptimaliseerde behandeling mogelijk te maken.

En goede psychotherapeut probeert daar eveneens op in te spelen vb. de cognitieve gedragstherapeut die patiënt probeert te overtuigen op cognitief vlak dat vele ideeën niet berusten op realiteit en veel problemen en psychisch lijden gerelateerd zijn aan onnodig piekeren en herkauwen (ruminaties in het D.M.N) terwijl de meer dynamische psychotherapeut via metaforen en emotionele triggers rechtstreeks op het limbisch (emotioneel) netwerk probeert in te grijpen wat des te beter lukt als hij/zij de patiënt, diens afkomst, voorgeschiedenis, sensitiviteit, perceptiesysteem, leefwereld en waardensysteem door en door kent. De hoge prevalentie van dergelijke depressieve stoornissen is van aard dat we lang niet voldoende getalenteerde en of ervaren therapeuten beschikbare hebben om dergelijke langdurige therapieën op te starten en af te werken.

Ook hier botsen we op onderbetaling, lange wachtlijsten en therapeutische schaarste.

Methodes die ons rechtstreeks op netwerkniveau een individueel functioneel plaatje geven zijn dus een belangrijke diagnostische en therapeutische aanwinst. Helaas wordt ook het qEEG nog steeds onvoldoende ernstig genomen of toch zeer stiefmoederlijk behandeld en lijkt de neurowetenschappelijke kennisbasis van de psychopathologie maar traag en moeizaam in de bovenste decisie regionen van de zorg verlening door te dringen.

 

BESLUIT

 

De “ver-neurowetenschappelijking” van de psychiatrie is geen totaal oplossing die alle andere vormen van psychotherapie zo maar eventjes obsoleet zal maken. Ze is daarentegen wel een belangrijke complementaire therapeutische pijler die de individuele zorgverlening kan optimaliseren en complementair met psychotherapie en psychofarmacotherapie,  de patiënt, zowel als de psychiater een nieuw perspectief en houvast kan bieden.

Na zovele decades in de cartesiaanse schaduw van de geneeskunde geleefd te hebben is het wellicht toch tijd dat de neuropsychiatrie samen met de neuropsychologie haar terechte plaats als verbinding tussen hersenen en menselijk gevoel en gedrag kan opnemen.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

PS Freud had geen kat maar een hond, een Chow Chow genaamd Jofi die hem zeer dierbaar was en vermoedelijk ook vice versa.

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

het antwoord is "42"

  en het antwoord op de vraag is …..42 !   Dr. G. Otte   En nu de vraag: vul het ontbrekend cijfer aan: 1    2    3 …?   “42” is...